Dream Watchers by Mel Hartman - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

3. Kate De Lille

Nu pas begrijp ik het gezegde van heksen: verhuizen is als een kruidentuin in de winter… je hebt altijd een tekort aan dozen.

De laatste doos, eindelijk. Ik wist nu wel zeker dat ik een hekel had aan verhuizen. Het leven in wanorde tussen tientallen kartonnen dozen, het zoeken naar spulletjes waarvan je niet meer wist in welke doos je die gestopt had en vooral de tijd die je nodig had om je thuis te voelen. Leven in een droomwereld waar alles continu aan verandering onderhevig is versnelt dit proces niet, dat kan ik je verzekeren.

Zuchtend plaatste ik de boeken, gerangschikt op genre, in de gloednieuwe eiken kast die Kalon zo vakkundig had gemaakt. Het laatste boek, de meest bijzondere, was die van mijn betovergrootmoeder Elise. Ik streelde het kaft van het dagboek, dat tevens dienst deed als spreukenboek, voor ik het een bijzonder plekje gaf tussen haar foto en een prachtig beschilderde steen die ik van Dille gekregen had. Ik kon zweren mijn betovergrootmoeders geest te voelen tussen de bladzijden ontsnappend als een perkamenten zucht en in de inkt van de woorden. De levendige blik op haar foto leek me te zeggen: meisje, je doet het prima. Dat hoopte ik dan maar, want het laatste wat ik wilde was mijn voorouders teleurstellen.

Het bracht mijn gedachten op Hecate, meerbepaald op de man die haar zwanger had gemaakt; mijn verre voorvader. Ik was niet meer zo fanatiek bezig met het achterhalen wie het was, maar kon het ook niet compleet laten rusten. Zolang Hecate haar lippen stijf op elkaar hield, de enige die het antwoord hierop wist, was het echter erg moeilijk om het te weten te komen. Opgeven zat er niet in; ik was nou eenmaal nieuwsgierig. Wie zou dat in mijn geval niet zijn? Mijn familielijn bleek af te stammen van de Raad, degene die beide werelden hadden gecreëerd! Ah, ooit zou ik alles te weten komen, daar was ik van overtuigd. Ik plooide de kartonnen doos in elkaar zodat hij opgeborgen kon worden.

Tevreden met het voltooide werk in de boekenkast draaide ik me om en overzag de gezellige woonkamer met de dieprode eettafel, de grote ramen met de warmrode gordijnen die uitgaven op de tuin, de oranje chaise longue, de openhaard en de vele snuisterijtjes, gaande van kandelaars tot beeldjes die voor mij of Kalon een bijzondere en sentimentele waarde hadden. Ik tuitte mijn lippen. Oké, er stonden meer spullen van mij dan van Kalon, maar hij had dan ook een schaars ingerichte flat gehad. Daar kon ik niets aan doen.

Ik legde de gevouwen doos in de hal bij de andere. Kalon kon die later op zolder opbergen. Ik vroeg me trouwens af wat er gisterenavond met Kalon aan de hand was geweest. In zijn aura had ik een vreemde kleur ontdekt die ik niet had kunnen duiden. Maar als Kalon een geheim had, dan moest ik dat respecteren tot het moment dat hij er zelf over wilde beginnen.

De schemer begon in te vallen en zette de kamer in een oranje, gezellige gloed. Het gaf me een warm en gelukkig gevoel en ik liet het even op me inwerken. Toch klopte er iets niet, ontbrak er iets essentieels. Ik snoof diep in. Conclusie: de geur in het huis was nog niet goed, het rook nog niet alsof er geleefd werd. Het lag niet aan het feit dat we hier nog niet gekookt hadden, want dat hadden we wel.

Ik liep naar de salontafel waar ik een lade opende om een wierookstaafje uit te nemen. Naast een grappige foto van Ewok waarop ze een mislukte poging deed om er dreigend uit te zien, en dat op een houten kist stond, ontstak ik het staafje en meteen werd de woonkamer gevuld met een bloemige geur. De wierookstaafjes had ik gekocht in Renildes heksenwinkel, zodat niet alleen de woonkamer maar weldra het ganse huis zou geuren en dat gedurende minstens een dag.

Kalon en ik woonden hier nu exact een maand. Een klein en oud gestuukt huisje met golfdakpannen en muren begroeid met klimop, zodat het okergeel en terracotta oranje, waar het huis in geverfd was, amper door het gebladerte heen te zien was. Net als ik was Kalon er meteen verliefd op geweest. We hadden helemaal niet getwijfeld en het snel gekocht. Nu Kalon bijverdiende als fantasiejager konden we het ons gelukkig permitteren.

Ewok, de kleine opdonder, had zich wel onmiddellijk thuis gevoeld in dit huis. Ik veronderstelde dat het grotendeels door de, nog eenvoudige, tuin kwam. Ewok had zich het stukje groen meteen toegeëigend door er op verscheidene plaatsen te plassen en de vogels die waagden om neer te strijken op het gras blaffend weg te jagen. Het was werkelijk grappig om te zien en op zo’n moment zag je duidelijk dat ze hoe dan ook een hond was, zelfs al was ze intelligent en had ze weerwolvenbloed door haar aderen stromen. Mijn volgende project was de tuin. Ik wilde er een rozenhoekje, massa’s bamboe en vooral een uitgebreide kruidentuin. Het moest er niet te netjes uitzien; de natuur leende zich daar niet toe, vond ik. Zelfs onkruid had zijn waarde en hoorde erbij. Maar dat was voor later. We hadden wel al een grote vijgenboom gekregen van Dille en Henk en deze in de voortuin geplant.

Na al dat gesjouw had ik geen zin meer om het huis te poetsen, wat ik oorspronkelijk wel van plan was. Het was te laat en ik voelde me te moe. Ik besloot om morgen Melpomene te laten langskomen; zij zou het huis met plezier onder handen nemen. Waarschijnlijk zou ze me vragen om een of ander beschermend amulet of drankje te maken als wederdienst, maar daar zag ik veel minder tegenop dan poetsen, al vroeg ze me een kist vol van die dingen.

Doodop plofte ik neer op de bank met zicht op de tuin, zodat het groen me hopelijk wat nieuwe energie zou geven. Op datzelfde moment trippelde Ewok grommend door het openstaande raam de woonkamer in met een aura die alle kleuren groen uitsloeg. Ze stak gelijk van wal.

-Als de kat van de buren zich nog eenmaal in mijn tuin waagt, laat ik haar mijn weerwolfkant zien. Eens kijken of ze kaalgeplukt nog steeds zoveel kapsones heeft.

-Ik wist niet dat je zo territoriaal was en al zeker niet tegenover katten.

-Ik heb ook geen probleem met ze, maar ze doen alsof de hele wereld van hen is, plassen de hele tuin onder en jagen op vogeltjes en muisjes.

-Dat doe jij ook.

Ewok snoof en keek me hautain aan. En dat kon ze goed, neem dat maar van me aan.

-Ik eet ze niet op! Bah, het gedacht alleen al.

-Maar je eet wel vlees, in tegenstelling tot je weerwolfvoorouders die vegetarisch zijn.

-Vlees dat al bereid is, ja, gekookt, gebakken of gegrild.

-Snob! Ik zie daar geen verschil in, vlees is vlees.

Ewok sprong soepel op de bank, ging zitten op haar achterpoten en keek me kwaad aan, tenminste zo kwaad als voor een hond mogelijk was. Dat zag ik aan haar priemende blik en het licht optrekken van haar bovenlip.

-Verraadster! Ik krijg zin om Donder om een plaatselijke regenbui te vragen, pal boven de tuin, net wanneer je er lekker ligt te zonnen.

Ewoks ogen lichtten op. O, o, dat betekende niet veel goeds, ik zag haar er voor aan om het niet alleen bij een dreigement te houden. Ewok pesten had hoe dan ook gevolgen en meestal begreep je niet waar ze de creativiteit van haar wraakacties vandaan had. Op triomfantelijk toon sprak ze dan ook telepathisch verder.

-Dat is een idee wanneer ik nog eens een kat aantref! Ze hebben een hekel aan water!

Ik grinnikte. -Je bent een schrikwekkende wreker, jij. Alle katten opgelet! Jullie pels wordt natgeregend door een boos, klein mormel.

Ewok sprong van de bank af met de boodschap dat ze Donder ging halen om te vragen een tijdje bij haar te logeren, zolang tot de katten doorhadden dat zij nu de baas was over het stukje grond.

-Hé, ik wil Donder niet in huis! riep ik zo luid mogelijk na.

Ewok deed echter alsof ze het niet gehoord had en schoot weg naar buiten, de tuin in.

Ik zuchtte diep. Ook dat nog. Donder was een aardige weerwolf, dat wel, maar hij kon zo vreselijk stinken! Soms leek het alsof hij zich gebaad had in de mest en parfum die trollen gebruikten.

Ik leunde achterover in de bank, sloot mijn ogen en liet mijn gedachten afdwalen naar de afgelopen dagen, naar de laatste opdracht met onze groep fantasiejagers.

We hadden uit een zee van Ratiowereld een zeemeermin teruggebracht naar Emowereld. Ze was opgemerkt door enkele mensen aan de kust van een klein stadje in het continent Amerika. De opdracht leek gemakkelijk, maar was het allesbehalve. Niemand uit onze groep was een ervaren duiker en bovendien was de locatie uiteraard een enorm grote plek. Het was als zoeken naar een varenfretter in het bos van Avalon. Nee, nog een graadje erger zelfs. Schepen en boten zijn dan ook nog zeldzame relikwieën uit het verleden, dus het vinden van een geschikt vaartuig vereenvoudigde de opdracht zeker niet. Ten slotte, na twee dagen, vonden we een bereidwillige oude man die ons meenam op het uitgestrekte water in zijn met roest beslaande zeeschuit. Uitgerekend Gehlen, onze rots in de branding, kreeg een aanval van zeeziekte waardoor hij de helft van de reis met zijn hoofd overboord hing en visvoer verspreidde. Codie echter leek helemaal in zijn element; met gespreide benen stond hij vast op het dek, glimlachend en genietend. Dille, die een beetje groen rond de lippen zag, leidde haar gedachten af door op haar laptop te kijken. Wat ze precies opzocht, wist ik niet.

Doordat zeemeerminnen afstammelingen waren van Poseidon kregen ze menselijke benen zodra ze aan wal gingen. Anemone, een tiener met knalrode, krullerige lokken, was via een dimensiescheur weggelopen naar Ratiowereld. En zoals vaak voorkwam bij zeemeerminnen was het een onbeantwoorde liefde die haar daartoe gedreven had. Ik grijnsde bij de gedachte aan Anemones opstandige woorden bij het terugbrengen: ‘Ik wil in afzondering leven vanaf nu, ergens waar geen zeemeerminnen bestaan. Laat me hier, ik doe niemand kwaad!’

Voor de kennismaking tussen Ratio- en Emowereld, kon Anemone inderdaad in Ratiowereld blijven. Nu echter, met het verbod op niet-menselijke wezens, mocht dat jammer genoeg niet meer. Ik was ervan overtuigd dat Anemone op de lange duur zelf zou zijn teruggekeerd, maar ze was gesignaleerd door de vele straatcamera’s en de mensen aan de kade, dus hadden ze een groep fantasiejagers erop afgestuurd. Jammer genoeg onze groep.

Hoewel het er op leek dat het vinden van Anemone onbegonnen werk was, kwam Codie, het snuggere jong, met een oplossing. Dat ik er zelf niet aan gedacht had, vond ik onvergeeflijk. Ik kon telepathisch met dieren praten; een gave door mijn elfengenen. Natuurlijk! Ik begreep waar Codie op doelde en keek snel uit over het water, me diep concentrerend op het leven eronder. Na enkele uren had ik een haai te pakken. Aanvankelijk deed hij nogal nors en snauwerig, maar hij verwees me toch door naar een vriend van hem. Die haai was heel wat vriendelijker en volgens mij homoseksueel, want hij legde me uitgebreid uit dat hij Anemone gezien had, wat ze aan had gehad, welke juwelen ze droeg en dat haar kapsel wel eens een schaar kon gebruiken. Toen ik hem uiteindelijk onderbrak in zijn uiteenzetting van modetips en vroeg of hij haar kon halen, deed hij het meteen. Nou ja, meteen, nadat we hem enkele broodjes met tonijn en mayonaise beloofd hadden. Opgelucht over de doorbraak aten we vervolgens een lichte lunch. Dat wil zeggen iedereen behalve Gehlen die alle kleuren uitsloeg en dat alleen nog maar bij het zien van de broodjes op enkele meters afstand. Weer enkele uren later - we begonnen de hoop al op te geven - kwam de fashionhaai terug. Hij stak zijn kop boven water en glimlachte triomfantelijk. Geloof me, dat ziet er bij een haai enger uit dan de blik van een agressieve demi-reus die op het punt staat je te wurgen. Maar hij had Anemone kunnen overhalen om mee te komen, onder valse voorwendselen weliswaar. Zodra het meerminnetje in de gaten had wat we kwamen doen, ondernam ze een poging om weg te zwemmen. In een vliegensvlugge beweging, zo snel dat ik niet eens met mijn ogen kon knipperen, draaide de bek vol tanden van fashionhaai haar richting uit en had haar vast bij haar lange kralenketting. Eind goed, al goed. De haai kreeg zijn luxueuze broodjes en wij Anemone.

Haar vader, een grijzende zeemeerman, had haar als straf een maand zwemverbod gegeven. Ik had de straf te streng gevonden, maar besloot me er niet mee te bemoeien.

Daarna was de groep samengekomen bij Gehlen thuis, waar Natasha ons opwachtte met een fles wijn en hapjes. Arle was intussen een rondkruipende peuter die het nog steeds als een spelletje beschouwde om haar ouders op stang te jagen met rondvliegende voorwerpen. Haar telekinetische gave was ongekend krachtig. Dat zou wat worden later!

Het dochtertje van Dille en Henk was geboren: Yelena, een uiterst schattig meisje. Tot nog toe had Yelena nog geen bijzondere gaven vertoond, wat Dille helemaal niet erg bleek te vinden. Het moederschap was zonder dat al een zware taak genoeg, had ze me op vermoeide toon gezegd.

Codie en Sofie waren onafscheidelijk geworden en Codie had er nooit eerder zo modieus gekleed bijgelopen. Werkelijk, Sofie liet haar feeëngave volledig los op haar nieuwe paspop. Volgens mij zou het dan ook niet lang meer duren voor die twee zouden gaan samenwonen.

Mijn dagdroom werd verstoord door geklop. Licht verdwaasd stond ik te snel op, viel bijna opzij doordat ik mijn evenwicht verloor, en liep wankelend als een dronkaard naar de deur. Door het raampje zag ik dat het Thaleia was, een goede vriendin en een muze; een muze van de komedie. Haar verdraaide en bizarre zicht op de werkelijkheid en bijzonder scherpzinnige geest waren daar slechts enkele bewijzen van.

‘Thaleia! Hoi.’

‘Hallo, Kate, stoor ik niet?’

‘Zeker niet, kom binnen.’

We liepen naar de woonkamer. Het was me niet ontgaan dat Thaleia er een beetje sip uitzag en haar aura deprimerende kleuren bevatte. Haar hangende schouders en droevige blik lieten me weten dat het niet enkel een gezelligheidsbezoekje was. Verder zag Thaleia er, zoals altijd, fantastisch uit. Bruine haren in een kortgeknipte, speelse coupe, grote donkerbruine - bijna zwarte - ogen en een voluptueus figuurtje dat overal de perfecte rondingen had.

‘Ga zitten.’ Ik maakte een gebaar naar de bank. ‘Sorry voor de troep, maar we zijn nog aan het verhuizen.’

Thaleia ging zitten en keek om zich heen. ‘Troep? Dan moet je in de komende twee jaar mijn huis maar niet binnenkomen. Nee, maak daar maar nooit van dan.’

Ik grinnikte. ‘O, nou ja, de inrichting is nog niet volledig zoals ik het wil, dat bedoelde ik, maar de dozen zijn wel allemaal uitgepakt. Kan ik je iets te drinken geven? Een glaasje wijn misschien?’

‘Graag, dank je.’

Ik haastte me naar de keuken. Waar hadden we ook alweer de wijn gezet? Niet op de plaats waar ik het eerder gezet had, merkte ik gefrustreerd op. Ik opende nog enkele kasten tot ik de juiste vond en probeerde de plaats in mijn geheugen te prenten. Ik had geen slecht geheugen, maar de plaatsen waar ik dingen wilde neerzetten, kwamen niet altijd overeen met die van Kalon. Na jaren alleen te hebben gewoond hadden we ieder ons eigen systeem ontwikkeld en dat durfde nogal eens botsen. Ik zuchtte en liet de overige flessen op Kalons plek staan. Nu ja, samenwonen betekende zich aanpassen aan elkaar, dat moest ik er maar bijnemen. Met twee glazen en een geopende fles ging ik naast Thaleia zitten. Ik schonk in en overhandigde haar een glas.

‘Proost,’ zei ik. ‘Ik heb het gevoel dat er iets aan de hand is, niet?’

Thaleia slaakte een zucht die blijkbaar al een tijdje erg diep zat en nam een grote slok wijn. ‘Daar had ik nou behoefte aan, hopelijk heb je nog een vat of twee staan.’ Even zag ik de oude Thaleia terug toen ze grijnslachte met dat typisch scheve mondje.

Ik glimlachte. ‘Kan ik ergens mee helpen?’

‘Misschien.’ Thaleia staarde in haar glas. ‘Ik hoop het.’

‘Vertel.’ Ik schoof mijn benen onder me zodat ik in kleermakerszit zat; mijn favoriete zitpositie. De linnen broek die ik aanhad maakte een licht ritselend geluid in de korte stilte die volgde.

‘Je weet dat ik narcolepsie heb?’ begon Thaleia ten slotte.

‘De slaapziekte, ja.’

Te pas en te onpas kon Thaleia abrupt in slaap vallen. Het ging door een verlies aan spiercontrole vooraf en was uiterst gênant, zeker wanneer ze zich in een openbare plaats bevond. In feite had Thaleia door haar conditie de basis gevormd voor het verhaal van Doornroosje van de schrijver Charles Perraults. Eén van Thaleia’s liefhebberijen was het weven van tapijten en doeken. Op een dag had ze zich tijdens het spinnen van woldraad, doordat haar spieren de controle verloren, geprikt aan de tolspin en viel ze bijgevolg in slaap. Charles die dat alles als dromer gezien had, kreeg zo zijn idee voor het verhaal.

‘Wel,’ vervolgde Thaleia. ‘Ik heb een man leren kennen. Hij heet Trans en is de muze van de beweging. Hij is werkelijk ontzettend lief; puppielief zelfs, met hijgen en kwijl in de mondhoeken en al.’ Opnieuw dat scheve lachje.

‘Maar dat is fantastisch voor je!’

‘Ja, dat wel, maar gelukkig heeft hij nog geen narcolepsie-aanval bij me meegemaakt.’

Ik nam een slok van mijn wijn en verslikte me bijna. ‘Waarom zou dat zo erg zijn?’ Ik kuchte mijn luchtpijp vrij.

‘Omdat hij de muze is van beweging! Beweging is actie, snap je? En bewegen kan hij! Hij lijkt soms op een zandduivel die een adrenalineshot toegediend kreeg.’

‘En?’ Ik trok mijn schouders op. ‘Waar wil je nou heen?’ Ik begreep het werkelijk niet.

‘Hij zal het niet fijn vinden om een vriendin te hebben die zo vaak slaapt, denk je niet? Slaap is gelijk aan geen actie, saai en doodvervelend.’

‘Thaleia, lieverd, je maakt je zorgen om niets volgens mij.’

‘Maar hij is zo energievol, zo vol leven, zo tegengesteld aan mijzelf. Het is onvoorstelbaar! Ik trek me aan zijn energie op, ik vind het heerlijk.’

‘Houdt hij van je?’

‘Ik denk het wel. Hij zegt dat hij van me houdt, maar…’

‘Nou dan, denk je niet dat hij dan ook je slaapziekte erbij neemt? De volledige Thaleia?’

‘Wel-’ Maar verder kwam Thaleia niet. Net op tijd kon ik het glas uit haar handen graaien, want Thaleia viel in slaap, met haar kin rustend op haar borst. Ik deponeerde beide glazen zachtjes op de salontafel, ging comfortabel achterover leunen en keek naar de slapende Thaleia. Ze leek zo vredig, zo intens van het slapen te genieten. Of misschien kwam het wel doordat ik me moe voelde en het liefst ook mijn ogen dichtdeed. Ik had niet eens door dat ik in slaap was gevallen tot ik schrok van Thaleia’s stem.

‘Sorry, maar ik kwam eigenlijk vragen of je een oppepdrankje voor me kon maken die ik kan innemen voor ik hem zie.’

Ik schudde de slaap van me af. ‘Wat zei je?’

‘Een energiedrankje.’

‘Dat wil ik wel voor je maken, maar het lijkt me geen oplossing, Thaleia. Ik vind dat je eerlijk tegenover hem moet zijn.’

‘Tegen mannen mag je niet eerlijk zijn, dat kunnen ze niet aan. Te veel informatie doet hun hersenen overkoken, dan gaan ze wartaal uitslaan en voor je het weet, word je gedumpt.’

Ik schoot in de lach. ‘Overdrijf je nu niet een beetje?’

Thaleia schokschouderde. ‘Ik weet het niet. Misschien wel.’

‘Vind je niet dat, als hij problemen heeft met je slaapziekte, hij je dan helemaal niet verdient?’

‘Euheuh.’ Thaleia nam een slok wijn en vulde beide glazen bij.

‘Probeer het nou maar. Ik ben zeker dat hij op je gevallen is omwille van je humor en rust. Misschien zocht hij iemand die hem af en toe een beetje afremt.’

Ze kreeg een berustende trek om haar mond. ‘Oké, ik geef het een kans. Maar als hij aan honderd kilometer per uur - lach niet, zo snel lijkt hij soms te gaan - ervandoor rent, dan kom ik je kwellen met grapjes tot je er lachend bij neervalt en je buik in brand staat.’

‘Afgesproken!’

We glimlachten elkaar toe en klonken met de glazen. Ik merkte dat haar aura veranderd was naar een roze pastelkleur. Gelukkig, het ging weer beter met haar. We hadden het verder nog over ons werk, vriendjes en alledaagse probleempjes. Het was gezellig Thaleia op bezoek te hebben, al waren je lachspieren het er niet altijd mee eens; een gesprek met haar leverde een voorraad lachen op waar je nog jaren op kon teren.

Kalon kwam thuis nadat Thaleia vertrokken was en ik net de glazen en de fles wijn in de keuken had gedumpt. Hij nam me in zijn armen en hief me in de lucht. Ik schaterde het uit en gebood hem me neer te zetten, maar niet voordat ik hem een zoen in zijn hals gegeven had. Hij rook naar kruidnagel en zoethout. Njammie.

‘Je hebt veel gedaan vandaag, zie ik, het ziet er prachtig uit,’ zei Kalon, met zijn lippen dicht tegen die van mij.

‘Dank je.’

Een innige zoen volgde. Ik liet mijn tong even langs zijn hoektanden glijden, iets waar ik niet aan kon weerstaan en me meteen hongerig maakte naar meer.

‘Heb je honger?’ vroeg hij, toen mijn maag knorrende geluiden maakte.

‘Nogal ja, maar niet alleen naar voedsel.’

Hij keek me diep in de ogen aan. Zijn irissen vertoonden rond het pikzwarte een rode cirkel. Ik likte mijn lippen en zoog met een ondeugende blik mijn onderlip in. Hmm, hij was er dus ook voor te vinden. Maar wanneer was hij dat niet? Een plotse duizeligheid overviel me en ik greep me vast aan zijn bovenarmen.

‘Gaat het wel?’ vroeg hij, zijn blik meteen in de bezorgde stand.

‘Ik ben een beetje tipsy van de wijn en dat op een lege maag. Thaleia was hier zoeven op bezoek.’

Kalon liet me los en liep richting de keuken. ‘Dan moet mijn meisje eerst eten voor we aan het echte werk beginnen. ‘ Hij draaide zich even om en grijnsde.

‘Oké, je hebt gelijk, ik wil niet dat jij alle actie voor jezelf houdt en we kunnen het ons niet permitteren nog meer servies aan diggelen te gooien. ’

Kalon liep de keuken in. ‘Alles goed met Thaleia?’

Ik volgde hem. ‘Ik denk het. Nu weer wel, hoop ik.’

We wasten beiden onze handen. Zijn rechterhand streelde die van mij onder de waterstraal. Ik glimlachte en voelde me op dat moment zo verliefd en geliefd; een warm gevoel dat me helemaal in bezit nam. Het leven was goed.

‘Hoe was het op het werk?’ vroeg ik, mijn handen afdrogend.

‘Ging wel, niet al te druk. Frege heeft een nieuwe lading schilderijen afgeleverd, maar deze keer zitten er verkoopstukken bij.’

‘Leuk.’

‘Voor ik het vergeet.’ Kalon droogde zijn handen af, nam knoflook uit een mandje dat op de koelkast stond en gaf het aan me door. Ik begon het te pellen. ‘Ik kwam Gehlen tegen en ik moest de boodschap overbrengen dat de apparaten om dimensiescheuren op te sporen klaar zijn. Ze doen het uitstekend.’

‘O, dat is fijn.’ Ik rook aan mijn vingers. Bah. Hoewel ik gek was op knoflook, hield ik niet van de geur aan mijn handen. Handschoenen aandoen vond ik echter nog walgelijker, want dan verloor je ieder contact met het voedsel. Ik nam een mes en sneed het knoflook in kleine stukjes.

Kalon begon nauwgezet een plantje basilicum kaal te plukken, enkel de grote bladeren zodat de kleine nog konden groeien. ‘Weer een succesvolle samenwerking tussen beide werelden,’ zei hij.

Ik snoof. Ik hield van de geur van basilicum, het pepte me op en verdreef de roes van de wijn een beetje. ‘En dat er nog veel mogen volgen,’ voegde ik eraan toe.

Antwerpen, de stad in Ratiowereld waar New Horizons in gevestigd was, had in samenwerking met enkele heksen het apparaat ontwikkeld. Het was Kalon die op het briljante idee gekomen was en het zou het werk voor de fantasiejagers enigszins verlichten. Gehlen zocht emowezens die de taak op zich wilden nemen om dimensiescheuren in de gaten te houden. Uiteraard konden ze niet alle scheuren controleren, er zouden er nog altijd onopgemerkt blijven. Bovendien waren er ook manieren om een scheur zelf op te roepen en dan konden we er nooit snel genoeg bij zijn om een wezen tegen te houden die naar Ratiowereld wilde ontsnappen. Toch hoopten we, met die apparaten, het merendeel een halt te kunnen toeroepen.

Kalon nam een doosje pijnboompitten uit de kast en mengde deze in een schaaltje met olie en basilicum.

‘Je had de wijn weer ergens anders neergezet.’ Ik hoopte dat mijn stem niet zo beschuldigend klonk als ik me voelde. Ik had geen zin in ruzie, maar wilde het toch even in de groep gooien.

Kalon keek me vluchtig zijdelings aan en boog zich weer over de pesto. ‘Euh, Kate.’

‘Ja?’ zei ik zo nonchalant mogelijk.

‘Ik ben degene die meestal kookt. Lijkt het je dan niet logisch dat ik de keuken inricht?’

‘Wel…’ begon ik, klaar om in de verdediging te gaan. Maar hij had gelijk natuurlijk, een kok moest weten waar de ingrediënten stonden. ‘Oké dan.’

Kalon liet zo zacht mogelijk de lucht uit zijn longen ontsnappen, maar ik merkte dat hij opgelucht was dat hij de strijd gewonnen had. Of was hij bang dat hij ons slaapkameravontuurtje in gevaar zou brengen? Geen kans op! Pff, compromissen en aanpassen, dacht ik geërgerd, de eerste van de vele. Ik zou er moeten aan wennen en daar kon ik net zo goed nu mee beginnen.

‘Ewok zal Donder vragen om hier te logeren.’ Ik schraapte de knoflookstukjes van het plankje in het schaaltje.

‘Wat? Waarom?’

Ik ging zitten aan de keukentafel met mijn hoofd steunend op mijn handen. Basilicum of niet, de vermoeidheid begon weer zijn tol te eisen en mijn werk zat erop.

Kalon draaide zich naar me toe en stond met zijn rug leunend tegen het aanrecht, zijn armen over elkaar geslagen. In die zelfverzekerde houding zag hij er als een donkere adonis uit die een en al seksualiteit uitstraalde. Zijn slanke, net genoeg gespierde, lijf en die lange benen. Hmmmm. Kalon trok één wenkbrauw vragend op. Ik genoot nog even van de aanblik voor ik, inwendig sidderend, antwoordde: ‘Ze wil de katten een waarschuwing sturen.’

‘Hé?’

Ik legde het niet goed uit. Soms had ik dat. Dan had ik het al in mijn hoofd uitgebreid verteld en vergat ik de meeste woorden uit te spreken; een negatief gevolg van de gave om telepathisch te kunnen communiceren. Jammer genoeg hadden vampiers die gave niet.

Ik streek mijn blondrode haar achter mijn oren. ‘Katten houden niet van water, dus heeft Ewok het plan opgevat om Donder een plaatselijke regenbui boven de tuin te laten neerstorten, telkens wanneer een kat verschijnt. Conditionering, weet je wel.’

‘Maar ze houdt van katten!’ Kalon draaide zich weer om en nam een pak spaghetti uit de kast. Meteen de juiste kast, natuurlijk.

‘Ja, maar blijkbaar niet in haar tuin. Het wakkert haar territoriumdriften aan of zoiets.’

Ik hoorde aan het gesnuif dat hij grijnsde terwijl hij een pan met water vulde en op het vuur zette. ‘Donder mag blijven, maar op één voorwaarde. Of hij laat zich eerste zelf natregenen of hij moet eerst onder de douche.’

Ik zuchtte. ‘Dat wordt oorlog.’

‘Aqua staat voor het raam buiten,’ zei Kalon op rustige toon.

‘Wat?’ zei ik, heel wat minder rustig. Ik volgde zijn blik en verdraaid, daar stond Aqua!