Dream Watchers by Mel Hartman - HTML preview

PLEASE NOTE: This is an HTML preview only and some elements such as links or page numbers may be incorrect.
Download the book in PDF, ePub, Kindle for a complete version.

2. Aqua Ibsen

Goede vechtkunst kenmerkt zich niet door hulpstukken te gebruiken zoals een energiepistool, maar door de wapens die meegegeven zijn met de geboorte.

Mijn tegenstander was ongelooflijk snel; ik kon zijn bewegingen amper zien. Ze volgden elkaar op als… Ja, als wat? Snel, laat ik het daarop houden. Mijn denken verliep blijkbaar al even stroef als mijn manoeuvres. Uitermate frustrerend. Het leek alsof mijn stoten door puddinglucht werden geremd en diezelfde pudding de plaats van mijn hersens had ingenomen. Gatver. Wat een vergelijking. Ik hield niet eens van pudding.

Hoewel we voor mijn gevoel al een tijdje aan het vechten waren, voelde ik me amper vermoeid. Dat was dan weer in mijn voordeel. Mijn gevechtspartner echter zweette behoorlijk en stootte piepende geluidjes uit, maar leek daardoor niet minder gemotiveerd. Een betere conditie versus snelheid. Wat zou er op het einde het meest doorslaggevend zijn? Dat zou ik moeten afwachten.

Hij, de man met de zwiepende vuisten en kwieke kicks, was het gevecht begonnen. Medelijden met hem hebben kwam dus niet in me op. Of was ik het gevecht begonnen? Eerlijk gezegd interesseerde het me niet. Mijn gedachten werden gedomineerd door frustratie en ergernis, want ik vocht als een vrouw, veel te langzaam! Alle technieken die ik geleerd had kon ik niet eens ten uitvoer brengen omdat de pudding in de weg zat en mijn gedragshelderziende gave werkte op dit moment ook niet. Ik kon zijn bewegingen niet voorzien en ik begreep niet hoe dat mogelijk was. Nochtans waren de moves van mijn gevechtspartner amper professioneel te noemen. Ze haalden niet eens het niveau van een goede straatvechter. Hij deed maar wat, maar toch kon ik hem niet aan. Het was een verdomd sterke kerel die niet gauw opgaf. Grrrrr.

Nog net op tijd ontweek ik een uppercut en stootte tegelijkertijd mijn rechtervuist naar voren. Hij had natuurlijk alle tijd om achteruit te springen, aangezien mijn stoot de snelheid van een slakkengang had gehad.

Verdomme! Wat was hier aan de hand?Ik had geen controle over mijn lichaam, noch over de richting dat het uitging, noch over de spieren. Geloof me, voor iemand die zijn lichaam als het hoogste goed beschouwt, is dat knap vervelend.

‘Waarom word jij niet wakker?’ schreeuwde de man plots, terwijl hij enkele stappen achterwaarts zette. Zijn zwarte haar plakte op zijn voorhoofd en zijn tengere lijf trilde van de inspanning.

Wakker? Wat bedoelde hij nou? Dat mijn vechten beroerd was? Dat wist ik zelf ook wel.

‘Wacht maar,’ zei ik en mijn stem leek niet van mezelf afkomstig, maar klonk lomer en dieper. ‘Ik word wel beter. Ik ben de beste vechter van Ratiowereld.’ Ik vloog op hem af. Nee, dat is sterk overdreven. Ik deed een poging op hem af te vliegen, maar het leek meer op een iets snellere versie van een beweging in slow motion. Of iets dergelijks. Zoals ik al zei: mijn denken verliep ook niet in al te snuggere banen.

‘Ik heb er genoeg van,’ hijgde de man en zelfs zijn blik had geen vechtlust meer over. Ik zag nu pas dat er een paars-rood litteken, zo dik als een limonaderietje, over zijn wang liep. ‘Ik heb het spelletje lang genoeg meegespeeld.’

Eerst schoot er door mijn hoofd: ik heb gewonnen, ik heb gewonnen.

Maar toen, op een meter afstand van hem, drongen zijn woorden tot me door. Ik stokte in mijn beweging en keek hem verbaasd aan. ‘Spelletje?’

‘Ja, man, spelletje. Of dacht je dat we hier echt een potje aan het vechten waren? Ik deed gewoon met je mee,’ bracht hij kreunend uit. Nu hij voelde dat het gevaar geweken was, steunde hij met zijn handen op zijn knieën, maar zijn ogen bleven me behoedzaam in de gaten houden.

‘Begon ik het gevecht dan?’ Ergens besefte ik dat dit verkeerd was. Maar waarom dan? Ik zou het niet weten. Ik had normaal gezien niet zo snel last van gewetenswroeging. Ik bekeek hem aandachtiger en vond dat zijn huid de natte bronskleur had van zadelleer dat zijn beste tijd had gehad.

Hij zuchtte diep. ‘Kijk, ik weet dat ik dit niet hoor te zeggen, maar je bent het toch vergeten wanneer je ontwaakt.’

Ontwaakt? Waar had hij het over?

Ik keek om me heen en merkte nu pas de omgeving op. Het voelde vertrouwd aan, maar ook weer niet. Ik herkende de huizen en straten, maar ze waren ook, op een of andere manier, vreemd voor me.

‘Waar ben ik?’ vroeg ik. Er daagde een vaag besef op, maar het ontglipte me weer even snel.

‘Je bent aan het dromen,’ antwoordde hij, nog nahijgend.

Ik voelde mijn mond openklappen. ‘Dromen?’

De man rechtte zich en leek zijn ademhaling weer onder controle te hebben.‘Ja, dromen. Je weet wel. Je valt in slaap en komt dan hier terecht. In Emowereld. De droomwereld.’

Euh. Wat?

Alsof ik er nu pas stond, werd ik een zacht briesje gewaar en rook iets zilts in de lucht. Was ik misschien aan een kust? Ik keek naar beneden en liet mijn verdediging helemaal varen. De ondergrond waarop ik stond was geplaveid met ruwe stenen van onregelmatige grootte; ze deden middeleeuws aan. De straat werd aan weerszijden geflankeerd door ouderwets ogende straatlantaarns die zachte, gelige lichtpoelen op de grond wierpen. Vage cirkels, waar wij in één daarvan stonden en die de rest van de omgeving even duister hielden als de zwartheid van de ruimte. Ook de huizen - het weinige wat ik ervan kon zien - zagen er oud uit. Grof metselwerk waarvan de stenen uitstaken en waar je je aan kon kwetsen als je er te dichtbij liep De ramen van de huizen hadden gesloten raamluiken die er verweerd uitzagen.

Ik keek de man weer aan en vroeg: ‘Wat is er eigenlijk gebeurd?’

‘Je kwam op me afgestormd. Nou ja, zo snel als een dromer kan afstormen.’ Hij lachte om zijn eigen grapje. ‘Je begon zomaar ineens met me te vechten en aangezien wij, in zoverre we willen uiteraard, met de dromers mee moeten spelen, ging ik het gevecht met je aan. Ik vond het wel grappig, temeer omdat ik wist dat je toch niet veel schade bij me kon aanrichten.’

De betekenis van zijn woorden begonnen doel te treffen. Ik droomde! Ik begreep het nu. Volledig! Dit was allemaal niet echt. Nee, dat was het natuurlijk wel, maar… Hé, verdorie. Het was nog steeds niet simpel om logisch na te denken. Hoe dan ook, ik realiseerde me dat ik in Emowereld was.

Kate! Gehlen!Als ze zien dat ik hier ben! Het schoot in een flits door me heen en ik trok waarschijnlijk wit weg, want de man vroeg: ‘Gaat het, kerel?’ Hij keek me bezorgd aan. Zag ik er zo angstig uit dan?

Waar maakte ik me druk om? Ik was hier als dromer, ik was niet wakker en ontsnapt uit de gevangenis! ‘Wacht eens even! Ik dacht dat we niet meer droomden,’ zei ik en de schrik sloeg me nu compleet om het hart.

De man schokschouderde. ‘Weet ik veel.’

Ik ging er niet verder op in. Het feit dat ik aan het dromen was, had ik nu volledig aanvaard. ‘Waar ben ik precies?’

‘Joppe.’

‘Joppe?’ Ik kon me niet herinneren ooit als wakkere persoon in Joppe te zijn geweest. Waarom was ik hier dan terechtgekomen als dromer? Beelden van naakte, Griekse vissers schoten door mijn hoofd. Had ik daaraan gedacht voor ik in slaap viel? Beschaamd verdrong ik het meteen naar een afgesloten lade in mijn onderbewustzijn.

‘Een kuststadje,’ verduidelijkte de man. Hij klonk vermoeid, alsof hij er genoeg van begon te krijgen om met me te praten.

Ik wilde hem meer vragen, maar hij was me voor. ‘Ik ga er vandoor. Het enige dat ik nog wil zeggen, nu ik het toch verknoeid heb, is dat je al erg lang aan het dromen bent.’

‘Hoezo?’

‘Enkele uren geleden zagen mijn vriend en ik je hier al rondlopen. We hebben je een tijdje gevolgd.’

‘Waarom?’

‘Gewoon.’ Hij trok zijn schouders op en keek me schaapachtig aan. ‘Dat vinden we wel eens leuk. Niet veel Ratiomensen dromen nog dat ze aan de kust zijn, eigenaardig genoeg. Het is hier nochtans zo vredevol. Maar je bleef maar dromen, dus stopten we de achtervolging. En zo’n halfuur geleden trof ik je hier aan op straat en daagde je me uit. Je riep dat ik een spion was en je schaduwde. Je was helemaal door het dolle heen. Schreeuwde iets over dat het slecht was een verrader te zijn en dat je me wel eens mores zou leren.’

Ik kon het me niet meer herinneren! Ik kon het me werkelijk … wacht eens even. Er slopen vage flarden van beelden voor mijn gezichtsveld. Niet erg duidelijk, maar het voelde als waar aan.

‘Veel plezier nog,’ riep de man en sjokte met moeizame waardigheid weg.

Ik voelde me plots erg eenzaam in die duistere, vreemde omgeving, zonder iemand die ik kende. Ik besloot om wakker te worden. Als lucide dromer was dat makkelijker zelf te bepalen, wist ik nog. Maar ik werd niet wakker.

Word nou wakker! Ik kneep in mijn arm. Dat was toch een truckje dat zou moeten helpen? Nee, ik stond er nog steeds. Wakker worden! Ik kneep mijn ogen dicht en concentreerde me. Langzaam opende ik mijn ogen weer. Ik sliep nog steeds.

Verdomme!

Ik ademde diep in en uit en vervolgde mijn weg. Naar waar? Als ik niet wakker werd, waar kon ik dan heen? Wat kon ik doen? Ik keek om me heen, liet mijn blik over de stille straten en de donkere huizen dwalen. Er was hier werkelijk weinig leven tijdens de nachtelijke uren. In ieder geval was dit beter dan het verblijf in de gevangenis, besefte ik plots. Eigenlijk was ik nu vrij! Dat gaf me een iets beter gevoel. Ik kon Kate opzoeken. Dat was een idee! Als die man de waarheid had gesproken en ik inderdaad al uren aan het dromen was, dan kon zij me misschien helpen. Ik wist dat een dromer meestal tussen een tiental en een veertigtal minuten aan een stuk kon dromen en dat gedurende meerdere keren per nacht. Maar niet uren achtereen! Dat was niet normaal.

Ik ging wat sneller stappen. Beeldde ik het me in of waren mijn bewegingen soepeler dan daarnet? Ik zette af voor een sprintje en inderdaad! Het ging vlotter en meer gebogen naar mijn wil. Ik probeerde enkele schijnstoten en mijn vuisten schoten naar voren met de snelheid die ik wilde. Zou het liggen aan het feit dat ik nu lucide droomde? Had je dan meer controle over je spieren? Het was een mogelijkheid.

In de verte hoorde ik de golfslag van de zee en het geroep van meeuwen. Een late wandelaar, stinkend naar vis en zout, passeerde en groette me. Op een vrolijke toon heette hij me welkom in Joppe. Joppe, dacht ik, wat een vreemde naam. Ik besloot dat het verstandiger was om een taxi te nemen, want ik wist niet hoever Joppe gelegen was van Hoofdstad, waar Kate woonde. Met de palm van mijn hand sloeg ik me op mijn voorhoofd. Stommerik! Er waren geen taxi’s in Emowereld. Maar wacht eens even. De auto’s waren van iedereen! Ik kon gewoon een wagen nemen en haar bevelen me naar Kates huis te brengen; simpel en eenvoudig. Ja, dat zou ik doen. Monter zocht ik naar een wagen, maar kon er geen enkele ontdekken. Was Joppe een autovrije stad? Dat was een mogelijkheid.

Ik hoorde een vaag gegiechel in de verte en vederlichte voetstappen die dichterbij kwamen. Afwachtend ging ik in het diffuse licht van een straatlantaarn staan. Een groepje, aan hun jonge stemmen te horen tienermeisjes, kwam mijn richting uit. Toen ze op enkele meters afstand liepen, sprak ik ze aan.

‘Euh, hallo, kunnen jullie me helpen?’

Ze waren met zijn drieën, zag ik nu, en een van hen was een onderwaterduivel. Die laatste zette een stap naar voren, waardoor het licht op haar donkerblauwe hoorns en fijne lichtblauwe gezicht viel.

‘Een dromer!’ riep ze verbaasd uit. ‘Kijk eens, een dromer.’

De man had dus niet overdreven; er verschenen niet veel dromers in Joppe.

De twee andere meisjes volgden hun vriendin in het licht en ik kon ze nu beter zien. Het ene meisje had een mager lichaam en grote, helderblauwe ogen. Haar haren wapperden omhoog in het zachte zeebriesje. De andere leek onvast te lopen, wankelde een beetje, maar had de volste witte haardos die ik ooit gezien had en die tot op haar enkels viel. Ze roken naar zand en schelpen. Ik kon niet herkennen wat voor wezens ze waren, maar was er wel benieuwd naar.

De twee meisjes giechelden nerveus en de onderwaterduivel vroeg: ‘Waarmee kunnen we je helpen?’ Ze leek me ook de dapperste van de drie, door de manier waarop ze me aankeek, zonder verlegenheid of angst.

‘Ik zoek een wagen.’

Het meisje wierp me een onderzoekende blik toe. ‘Je bent een lucide dromer, niet?’

Ik knikte.

‘Dat dacht ik al. Je kijkt helderder dan andere dromers die ik al ontmoet heb.’

‘Wat zijn jullie?’ Het floepte eruit voor ik er erg in had. Ach, ik was een onnozele dromer, dus wat zou het.

De onderwaterduivel glimlachte met een scheef mondje. ‘Ik ben een onderwaterduivel en zij,’ ze wees degene aan met de lange haren, ‘is een zeemeermin en zij een undine.’

Opnieuw knikte ik.

Ze vervolgde: ‘In Joppe wonen veel vissers en de beste vissers zijn meestal onderwaterduivels, undines of zeermeerminnen, zowel de mannen als de vrouwen, hoor,’ voegde ze er uitdagend aan toe.

‘Natuurlijk,’ zei ik snel. Ik vond het prettig met hen te praten, het verdreef het eenzame gevoel.‘Er is hier wel weinig te doen, zeker, voor jonge dames zoals jullie. Ik bedoel, ik zie weinig leven.’

‘Dat valt wel mee, hoor.’ Ze keek even haar vriendinnen aan. ‘Op de pier heb je heel wat dansgelegenheden, restaurantjes en cafés. Je hoort de muziek nu niet omdat de wind verkeerd staat. Joppe is een druk bezocht kuststadje, hoor.’ Het klonk verdedigend en ze keek me aan alsof ze zei: en durf dat eens te betwisten.

‘Sorry, zo bedoelde ik het niet.’ Ik kreeg de indruk dat ze hun weg wilden vervolgen, dus vroeg ik opnieuw: ‘Een wagen?’

‘Een wagen vind je enkel aan de rand van de stad. In het centrum worden ze niet toegelaten, zodat de straten niet beschadigd worden.’ Het meisje draaide zich om en wees in zuidelijke richting. De driehoekige punt van haar staart fluoresceerde prachtig op in het licht. ‘Die kant.’

‘Bedankt,’ zei ik.

‘Veel plezier nog met je droom.’ Ze nam haar twee vriendinnen bij de arm en ze liepen door. Ik ving nog zinnen op als: ‘Wat een lekker ding, hé’ en ‘Een blonde adonis, njammie’, plus een heleboel gegiechel. Het deed me goed, dat wil ik niet ontkennen; een serieuze egoboost.

Ik keek ze nog even na en liep daarna in de richting die de onderwaterduivel aangewezen had. Ik had nog geen vijf passen verzet toen ik me opnieuw een stomp voor mijn kop wilde verkopen. Ik hoopte dat ik zo traag en dom reageerde omdat ik droomde, lucide of niet, want ik kon mezelf in Hoofdstad denken! Meer nog, ik kon me gelijk voor de flat van Kate denken! Die kracht hadden dromers namelijk.

Opnieuw sloot ik mijn ogen en concentreerde me op de straat waar Kate woonde. Bij het openen merkte ik opgelucht op dat het me gelukt was. Handig dat dromen, dat moest ik toegeven. Ik nam me voor dat ik niet mocht vergeten om Kate te vragen hoe het kwam dat ik droomde, terwijl ik toch zeker een antidroompil had geslikt.

In deze buurt, in hoofdstad, liepen er meer nachtelijke wezens rond. Al leken de meesten menselijk, ik vermoedde dat sommigen vampiers of heksen waren. Ze glimlachten me vriendelijk toe, maar negeerden me verder en ik zag hen denken: ha, een dromer. Ik keek omhoog naar de flat van Kate, maar kon geen licht ontdekken. Waarschijnlijk sliep ze al. Terwijl ik naar de deur liep, beving me de vrees hoe ze zou reageren. Tenslotte had ik haar en de rest van de groep verraden. Het verleden kon echter niet meer gewijzigd worden en bovendien was ik nu een dromer, dus kon ze het me niet kwalijk nemen dat ik haar wakker maakte. Hoopte ik.

Ik opende de houten voordeur, stapte in de hal en nam de trap naar de eerste verdieping. Met iedere stap voelde ik me toch onzekerder worden. Wat als ze me de huid vol schelde? Wat als ze niet eens met me wilde praten? Ik had hen allen in het verleden behoorlijk gekwetst en zou het begrijpen indien ze het me nooit zouden vergeven. Kate echter, als emowezen, zou het misschien sneller in haar hart vinden om me een tweede kans te geven. Wederom, dat hoopte ik. Zacht klopte ik op de deur van haar flat. Ik kon mezelf uiteraard meteen in haar flat denken, maar dat leek me te opdringerig. Ik wilde de brug niet verbranden voor ik er overheen gestapt was.

Ik hoorde geschuifel en even later ging de deur open.

Terwijl ik mezelf schrap zette, opende ik mijn mond en sloot hem toen weer. Het was niet Kate die er stond, maar een of andere man die ik niet kende.

‘Ja?’ De man keek slaperig uit zijn ogen, maar klonk gelukkig niet nors.

‘Ik euh.’

‘O, ik zie het al.’ Hij bekeek me van top tot teen, realiseerde zich waarschijnlijk dat ik een dromer was en grijnsde.

‘Woont Kate hier niet meer?’ vroeg ik.

‘Kate De Lille?’

‘Ja.’

‘Nee.’

‘Nee?’

‘Dat zei ik toch. Nee, ze woont hier niet meer.’

‘O.’

‘Als je een heks nodig hebt, dan kan ik je ook helpen. Ik ben een heks.’

‘Nee, nee, ik wil specifiek Kate.’

‘Lucide dromer, hé. Zin in een potje seks met Kate?’

‘Wat? Nee, gewoon, euh.’

De man stootte een kort lachje uit. ‘Ze woont net buiten het centrum. Ze heeft er samen met Kalon een huisje gekocht. Je kunt het niet missen, het is een oud gestuukt, oranje huisje. Er staat een grote vijgenboom in de voortuin.’

Ik vroeg me af waarom die man zo vrijpostig informatie gaf aan een wildvreemde, maar bedacht toen dat zoiets normaal was in Emowereld. Ze hadden hier geen last van de paranoia waar ratiomensen zo vaak onder gebukt gingen.

‘Dank je,’ zei ik.

Hij knikte en sloot de deur.

Seks? Met Kate? Ik grijnsde. Dan liever met Kalon, als ik de keus zou hebben.

Wat nu? Ze kenden in Emowereld het concept ‘adres’ niet. Het had dus geen nut om de straatnaam te vragen aan de man, die nu waarschijnlijk weer in zijn warme bed lag. Een wagen dan maar? Misschien was het ook voldoende als ik heel hard aan Kate zelf dacht om me bij haar te brengen. En dat probeerde ik.